dinsdag 22 februari 2011
Al een aantal jaren maken de ‘pianobroertjes’ Arthur en Lucas Jussen furore als uitzonderlijke pianotalenten. Hun optredens in de Amsterdamse serie Meesterpianisten, op televisie en voor koningin Beatrix, hun priyelessen van Maria-Joao Pires en hun contract bij Deutsche Grammophon geven hun een status aparte onder de jonge Nederlandse pianisten.
Tot voor kort traden Lucas en Arthur overwegend gezamenlijk op, vooral in vierhandig repertoire. Maar de broers willen niet uitsluitend als pianoduo hun toekomst tegemoet gaan en ambieren individuele carrieres. Lucas, bijna achttien en drie jaar ouder dan Arthur, debuteerde zondag in Utrecht als solist in een pianoconcert. Niet een lichter Mozart- of Haydnconcertje, het werd direct een van de zwaarste uit het repertoire: Rachmaninov Twee! Het Noord Nederlands Orkest begeleidde hem, ook tijdens een tournee in Noord-Nederland eerder afgelopen week.
Rachmaninov componeerde zijn Tweede pianoconcert mede voor zichzelf. Hij was een kolossaal pianovirtuoos met kolenschoppen van handen. Rachmaninov voorzag zijn concert van een uitbundige orkestpartij, waar hij zelf met gemak bovenuit kwam, getuige de plaatopname die hij ervan maakte. De orkestinstrumenten klonken in 1900 nog beduidend zachter dan een eeuw later, terwijl de piano niet wezenlijk sterker is geworden. Dat gegeven maakt dit pianoconcert heden ten dage tot een riskante onderneming voor tengere adolescenten, zeker in een akoestisch ongunstiger zaal, zoals de Utrechtse ‘rode doos’.
Deze factoren speelden Jussen parten in het eerste deel. Het moet voor: al dirigent Michel Tabachnik kwalijk genomen worden dat hij het orkest er met voile kracht tegenaan liet gaan, ten koste van het relatief lichte spel van Jussen. Ook in de ‘Polowetser dansen’, briljant uitgevoerd, en Tsjaikovski’s Vijfde Symfonie bezuinigde de warmbloedig dirigerende Tabachnik niet op decibellen.
Hoewel Lucas Jussen dit concert afgelopen dagen zes keer heeft kunnen spelen, klonk zijn spel in het eerste deel nog wat nerveus. De solistische beginakkoorden, waarin Rachmaninov de dramatiek van het hele concert samenvat, klonken nog aarzelend. Ook nam Jussen soms een hoger tempo dan Tabachnik, met momenten van ongelijkheid tot gevolg. Vanaf de lyriek van het Adagio sostenuto leek Jussen zich meer op zijn gemak te voelen. Zijn grote, natuurlijke muzikaliteit en enorme vingervaardigheid leidden tot een boeiende, fijnzinnige maar ook dramatische dialoog met het orkest. Voor een zeventienjarige was dit een opmerkelijk debuut. Lucas Jussen is vanaf nu pianobroertje af.