zaterdag 12 februari 2011
Een volwassen, van een visie doortrokken interpretatie, hoorden we niet van hem: soms klonk het wat fragmentarisch, soms wat mechanisch en ook de dynamiek bleef wel eens achter. Dat moet allemaal nog rijpen. Maar in het middendeel, waarin de poëzie zich als het ware uit het notenbeeld opdringt, kwamen ook
bij Jussen de tederheid en het gevoel bovendrijven. De antenne daarvoor is een belangrijke en hopelijk weet hij die in de toekomst steeds scherper af te richten. Dirigent Michel Tabachnik had beslist wel wat zuiniger kunnen omgaan met de decibellen van het Noord-Nederlands Orkest, zodat zijn jeugdige solist iets vaker nog kwam bovendrijven, maar van Rachmaninov kreeg de jonge klavierwelp gelukkig voldoende doorkijkjes aangereikt. En dan nog gauw een
toegift en vlug naar de merchandising in de foyer om handtekeningen te zetten. Zijn jongere broer Arthur sloeg het allemaal van afstand gade.
Het NNO viel ‘solo’ te beluisteren in allereerst de Polowetzer Dansen van Borodin: op effect gespeeld met groffe koperbijdragen en veel haast in de melodieuze, relatief rustige onderdelen. En verder in de Vijfde Symfonie van Tsjaikovski, waarin donker gekleurde houtpassages en elektrificerende tutti-uitbarstingen elkaar afwisselden en zwaarmoedigheid werd vervolgd met een koraalachtige melodie en regelrechte passie. De niet aflatende drive van Tabachnik fascineerde hier meer dan het effectbejag, waardoor dit werk als geheel als beste uit de bus kwam.