maandag 4 februari 2013
Het conservatorium waar Jussen verblijft is onderdeel van Indiana University en op zijn campus (‘een enorm studenten-dorp’) deelt hij een onderkomen met twee niet-muzikanten. Dat is heel verfrissend: “Ik wil natuurlijk ook met andere mensen in aanraking komen. De hele dag zit vol muziek – theorie en praktijk. Dan wil ik niet ’s avonds ook nog eens de Paganini-Variaties in de kamer naast mij horen. En elke dag sporten. Eén van de eerste dingen die mij trof in Amerika was dat er alleen maar extremen lijken te bestaan: je hebt die hamburger-cultuur naast een spartaans fitheids-ideaal. Mijn leeftijdgenoten hebben ofwel overgewicht of zijn body-builders.”
Een zekere sportieve discipline kan geen kwaad als je van Beethoven uitgerekend diens Vijfde Pianoconcert wil overmeesteren. Het is Beethovens meest virtuoze concert, en het enige dat de componist nooit zelf uitvoerde; kortom, echt klavierleeuwen-materiaal. Hoe komt Lucas Jussen daarbij?
“Dat Vijfde Pianoconcert is qua speeltechniek inderdaad moeilijker dan de andere vier, maar dat is relatief: het is nog altijd geen Rachmaninov of – nog extremer – Prokofjev. Maar het gaat me niet echt om de technische uitdaging. Ik vind dat langzame deel zo ontzettend mooi. Laatst was ik in het tv-programma Hart en Ziel, waar ook de schrijver Peter Buwalda te gast was. Die stelde dat hij langzame delen in concerten eigenlijk altijd het saaist vindt. Dat vind ik eh, opmérkelijk. Want juist bij Beethoven vind je zoveel bijzonders in zijn langzame delen, en al helemaal in zijn pianoconcerten. Het Vierde Pianoconcert heeft een beroemd langzaam deel dat je origineel kunt vinden, of dreigend of mysterieus – maar het Adagio uit het Vijfde concert is gewoon adembenemend móói. Zo mooi dat ik tijdens het studeren aan dat imposante, super-virtuoze openingsdeel soms dacht: wanneer mag ik naar dat Adagio toe?”
Maar de eerste klap is een daalder waard: door het imposante openingsdeel kreeg het werk in Engeland al spoedig de bijnaam ‘Emperor’ – terwijl Beethoven het tijdens het componeren ervan niet bepaald voorzien had op keizers, of op wat voor autocraten dan ook. Jussen: “Die bijnaam slaat volgens mij puur op het pianistische machtsvertoon in dat eerste deel. Hoe die solo-pianist daar binnenkomt – dat is macho-gedrag! Dat was nog nooit gedaan. Heel leuk om te spelen – als je het eenmaal onder de knie hebt, dan. Maar ik ben zelf niet zo’n macho, en daarom vind ik dat tweede deel mooier.”
Voor specialisatie in bepaald repertoire vindt Lucas Jussen het nog te vroeg – hoe breed georiënteerd hij ook is, dankzij verschillende leraren.
“Ik denk dat bij elke leeftijd bepaalde muziek hoort. In je puberteit vind je andere dingen mooi dan wanneer je twintig of dertig bent. Ik vond vroeger al veel verschillende muziek mooi. Nu ligt het accent vooral op klassiek en romantisch, maar behalve bij Pires en Jan Wijn hebben Arthur en ik ook bij Ton Hartsuiker gestudeerd – dan krijg je een hoop twintigste-eeuwse en eigentijdse muziek mee. Als je me over tien, twintig jaar vraagt wat ik speel geef ik vast een heel ander antwoord dan nu.”
“Het publiek gaat natuurlijk door de jaren heen ook anders naar ons kijken. Dat piepjonge gaat eraf. Maar van het begin af heeft iedereen tegen ons gezegd: het is niet het uiterlijk dat de doorslag moet geven, maar jullie spel. Dat zeiden ze toen we acht en elf waren, en nu zijn we zestien en negentien. Alles verandert voortdurend. Daarom is het ook elke keer weer leuk om thuis te komen, bij m’n ouders en Arthur. Arthur zit nu in een fase waar ik net uit ben. Ja, ik hoop dat hij een beetje tegen zijn grote broer opkijkt. Een beetje maar, hoor. In muzikaal opzicht beschouw ik hem echt als gelijkwaardig. Voor de rest heeft hij nog heel, heel veel van mij te leren, ha ha.”