Lucas & Arthur Jussen

“Het Adagio uit het Vijfde concert is gewoon adembenemend móói. Zo mooi dat ik tijdens het studeren aan dat imposante, super-virtuoze openingsdeel soms dacht: wanneer mag ik naar dat Adagio toe?”

maandag 4 februari 2013

28 januari 2013
Interview met Lucas Jussen door Michiel Cleij
Beethoven met het Noord Nederlands Orkest

Beethovens vijfde en laatste pianoconcert is al twee eeuwen een uitdaging voor menige klavierleeuw. Het is een imposant, expressief werk, met een virtuoze solopartij. Lucas Jussen (19) heeft zijn eigen redenen om zich eraan te wagen. In februari voert hij het uit met het NNO – waarvoor hij ‘even’ terugkomt uit Amerika.

Lucas Jussen meldt dat hij ‘net even in Nederland’ is – het soort opmerking dat je kunt verwachten van de grootste podium-vedetten. Maar Lucas zegt het zonder een spoor van pocherigheid. Sinds afgelopen zomer vervolgt hij zijn pianostudie in Bloomington, Amerika, en bijna elke maand komt hij over voor concerten. Huiswerk maakt hij in het vliegtuig. Zijn Amerikaanse leraar is niemand minder dan Menahem Pressler, oprichter en vaste pianist van het legendarische Beaux Arts Trio. Hoe komt hij bij zo’n éminence grise terecht?
“Via Maria Joao Pires. Ja, alwéér. Het zal onderhand wel opvallen dat ik in interviews altijd weer haar naam noem, maar zij heeft zó’n doorslaggevende rol gespeeld in de carrière van Arthur en mij. We hebben beiden les van haar gehad, en ze was de perfecte lerares – zozeer dat je je moeilijk kunt voorstellen dat je ooit nog een klik met een andere docent kunt krijgen. Maar als je jong bent moet je je niet vastbijten in één patroon; dat begreep zij misschien beter dan ikzelf. Zij kent Menahem Pressler, en ze regelde een ontmoeting toen die in Europa op tournee was. In Duitsland heb ik voor hem gespeeld. En hij bleek bereid mij les te geven als ik naar zijn instituut in Bloomington zou komen.”

“Bij Pressler leer ik veel. Soms is het moeilijk een selectie te maken uit alles wat hij vertelt. Het leerzaamst is zijn enorme wijsheid. Als tachtiger heeft hij natuurlijk een enorme kennis – en een rijk gevoelsleven, dat zeker ook. Daarmee kan hij een muziekstuk echt doorgronden: hij is heel fel als je de partituur niet trouw bent. Volgens mij snapt hij als geen ander wat de bedoeling van een componist is in een bepaald stuk, of een bepaalde passage. Soms interpreteer ik teveel, naar zijn idee – dan doe ik zonder het zelf door te hebben kennelijk iets waar de partituur geen aanleiding toe geeft. Daar kan hij echt niet tegen. Maar hij weet natuurlijk ook dat muziek maken méér is dan slaafse partituurtrouw – je moet altijd íets van jezelf toevoegen. Pressler helpt je enorm om daarin de juiste dosering te vinden.”

“Het Adagio uit het Vijfde concert is gewoon adembenemend móói. Zo mooi dat ik tijdens het studeren aan dat imposante, super-virtuoze openingsdeel soms dacht: wanneer mag ik naar dat Adagio toe?”

Het conservatorium waar Jussen verblijft is onderdeel van Indiana University en op zijn campus (‘een enorm studenten-dorp’) deelt hij een onderkomen met twee niet-muzikanten. Dat is heel verfrissend: “Ik wil natuurlijk ook met andere mensen in aanraking komen. De hele dag zit vol muziek – theorie en praktijk. Dan wil ik niet ’s avonds ook nog eens de Paganini-Variaties in de kamer naast mij horen. En elke dag sporten. Eén van de eerste dingen die mij trof in Amerika was dat er alleen maar extremen lijken te bestaan: je hebt die hamburger-cultuur naast een spartaans fitheids-ideaal. Mijn leeftijdgenoten hebben ofwel overgewicht of zijn body-builders.”

Een zekere sportieve discipline kan geen kwaad als je van Beethoven uitgerekend diens Vijfde Pianoconcert wil overmeesteren. Het is Beethovens meest virtuoze concert, en het enige dat de componist nooit zelf uitvoerde; kortom, echt klavierleeuwen-materiaal. Hoe komt Lucas Jussen daarbij?
“Dat Vijfde Pianoconcert is qua speeltechniek inderdaad moeilijker dan de andere vier, maar dat is relatief: het is nog altijd geen Rachmaninov of – nog extremer – Prokofjev. Maar het gaat me niet echt om de technische uitdaging. Ik vind dat langzame deel zo ontzettend mooi. Laatst was ik in het tv-programma Hart en Ziel, waar ook de schrijver Peter Buwalda te gast was. Die stelde dat hij langzame delen in concerten eigenlijk altijd het saaist vindt. Dat vind ik eh, opmérkelijk. Want juist bij Beethoven vind je zoveel bijzonders in zijn langzame delen, en al helemaal in zijn pianoconcerten. Het Vierde Pianoconcert heeft een beroemd langzaam deel dat je origineel kunt vinden, of dreigend of mysterieus – maar het Adagio uit het Vijfde concert is gewoon adembenemend móói. Zo mooi dat ik tijdens het studeren aan dat imposante, super-virtuoze openingsdeel soms dacht: wanneer mag ik naar dat Adagio toe?”
Maar de eerste klap is een daalder waard: door het imposante openingsdeel kreeg het werk in Engeland al spoedig de bijnaam ‘Emperor’ – terwijl Beethoven het tijdens het componeren ervan niet bepaald voorzien had op keizers, of op wat voor autocraten dan ook. Jussen: “Die bijnaam slaat volgens mij puur op het pianistische machtsvertoon in dat eerste deel. Hoe die solo-pianist daar binnenkomt – dat is macho-gedrag! Dat was nog nooit gedaan. Heel leuk om te spelen – als je het eenmaal onder de knie hebt, dan. Maar ik ben zelf niet zo’n macho, en daarom vind ik dat tweede deel mooier.”

Voor specialisatie in bepaald repertoire vindt Lucas Jussen het nog te vroeg – hoe breed georiënteerd hij ook is, dankzij verschillende leraren.
“Ik denk dat bij elke leeftijd bepaalde muziek hoort. In je puberteit vind je andere dingen mooi dan wanneer je twintig of dertig bent. Ik vond vroeger al veel verschillende muziek mooi. Nu ligt het accent vooral op klassiek en romantisch, maar behalve bij Pires en Jan Wijn hebben Arthur en ik ook bij Ton Hartsuiker gestudeerd – dan krijg je een hoop twintigste-eeuwse en eigentijdse muziek mee. Als je me over tien, twintig jaar vraagt wat ik speel geef ik vast een heel ander antwoord dan nu.”
“Het publiek gaat natuurlijk door de jaren heen ook anders naar ons kijken. Dat piepjonge gaat eraf. Maar van het begin af heeft iedereen tegen ons gezegd: het is niet het uiterlijk dat de doorslag moet geven, maar jullie spel. Dat zeiden ze toen we acht en elf waren, en nu zijn we zestien en negentien. Alles verandert voortdurend. Daarom is het ook elke keer weer leuk om thuis te komen, bij m’n ouders en Arthur. Arthur zit nu in een fase waar ik net uit ben. Ja, ik hoop dat hij een beetje tegen zijn grote broer opkijkt. Een beetje maar, hoor. In muzikaal opzicht beschouw ik hem echt als gelijkwaardig. Voor de rest heeft hij nog heel, heel veel van mij te leren, ha ha.”

Site by Alsjeblaft!